maandag 11 april 2011

Week 5: De actieve docent en differentiatie

1. Ik maak mijn ontwerp voor de combinatiegroep 1/2. Doordat ieder kind in zijn eigen tempo de verschillende ontwikkelingsstadia doorloopt, kan er sprake zijn van grote verschillen tussen het ene en het andere kind. Daardoor moet je wel gedifferentieerd te werk gaan. Tijdens het rollenspel of constructiespel/beeldende activiteiten probeer ik zo individueel mogelijk te differentiëren. Bij gezamenlijke activiteiten ligt dit anders. Dan is er meestal sprake van convergente differentiatie waarbij ik vooral tijd aan de zwakke leerlingen besteed zodat de verschillen kleiner worden. Dit doet echter geen recht aan de leerlingen die al verder zijn. Met betrekking tot mijn ontwerp wil ik kijken of het ook mogelijk is om divergent te differentiëren,  bijvoorbeeld door bij individuele opdrachten variatie in de opdrachten aan  te brengen. Ik denk dat je bij divergent differentiëren ook tijdens gezamenlijke activiteiten beter aansluit bij de zone van naaste ontwikkeling van elk individueel kind.
Wel zal ik ervoor moeten waken om van differentiatie geen doel op zich te maken. Het moet een midel blijven. Ook zal ik moeten gaan kijken naar de verschillende differentiatiemodellen en differentiatievormen. 
Met betrekking tot het omgaan met verschillen wil ik rekening houden met de aspecten meer/minder en anders. Weergegeven in onderstaand model. Dit model is ook te bekijken via de dropbox.



2. Ik vind het belangrijk om alert te zijn op doelgericht werken. Leerdoelen en leerlijnen moeten duidelijk zijn zodat je weet wat voor leerlingen de volgende stap is. Sinds kort zijn door het SLO ook de referentiedoelen gepubliceerd die een goede leidraad zijn bij het bepalen van de doelen.  Door het werken met thema’s, loop je het gevaar dat het accent te snel op leuke activiteiten wordt gelegd waardoor doelen later ad hoc worden vastgesteld. Eerst moet het duidelijk zijn wat je doelen zijn en pas dan worden om die doelen heen betekenisvolle en leerzame activiteiten opgezet. Wanneer je op die manier te werk gaat, kan het kind niet alleen tot oppervlakkige kennis komen maar komt het tot diep leren waardoor er conceptuele kennis kan ontstaan. Zie onderstaand model





3. Verder sprak het model van lesgeven me erg aan. Hiermee wordt geprobeerd een balans te brengen in enerzijds de leerdoelen en anderzijds de leerbehoeften van kinderen. In het model staat het leren van leerlingen centraal. De twee belangrijkste factoren die van invloed zijn op leerling prestaties zijn motivatie en kracht van feedback. Mijn ontwerp is gericht op groep 1/2. Als uitgangspunt dienen OGO en de psychologische ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt. Inherent aan de psychologische ontwikkelingsfase leert het kind het meest natuurlijk via spel. Het spel is de motivatie van het kind waardoor het leert. Via het spel voldoe je ook aan de leerbehoeften van het kind. Spel is daarbij dus het leermiddel. Vanuit OGO wordt er aan de zone van naaste ontwikkeling gewerkt. De feedback is als het ware gericht op het bereiken van die naaste zone, door je feedback probeer je het kind de volgende stap in zijn ontwikkeling te laten maken. Hiermee sluit je aan op de leerdoelen. Ook hier is het spel weer belangrijk omdat je dan op een natuurlijke manier de feedback kunt geven. OGO werkt themagericht. Door het werken met thema’s loop je het gevaar dat het accent te snel verschuift van doelen naar leuke activiteiten oftewel spel om het spel . Het spel dient dan niet meer als leermiddel om je doel te bereiken. Anderzijds zie ik om me heen dat het doel de voorhand heeft waardoor het spel uit het oog wordt verloren wat weer ten koste gaat van de motivatie en het plezier van het kind en waarbij je dus te weinig tegemoet komt aan de leerbehoeften van het kind. Het model van lesgeven vind ik een handig hulpmiddel. Het maakt snel zichtbaar of inzichtelijk of je beide zijden in evenwicht houdt. Meer hierover is te vinden in Mesofocus.





4. Scaffolding: Hulp op maat waarbij je de leerling helpt om een volgende stap te maken. Je bouwt een stijger om het kind om steeds een stapje hoger te komen. Als het kind de stap heeft gemaakt, breek je de steiger weer af en gaat het kind zelfstandig verder. Het is een cyclus proces waarbij diagnose een onmisbare factor is. Je stelt vast in welke fase van ontwikkeling een kind zich bevindt, daarop stem je het leerdoel af en geef je aanbod waardoor het kind in een volgende fase terecht kan komen. Vervolgens stel je weer een nieuw doel etc. Om een goede inschatting te maken van de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt en een beeld te vormen van de kennis die het kind bezit, is observatie en vragen stellen cruciaal. Om een kind in een volgende fase te brengen moet het zelf actief zijn. Dit is een belangrijk kenmerk van Scaffolding. Het stellen van vragen dient dan ook niet alleen om een goede inschatting van het ontwikkelingsniveau te maken maar ook om ervoor te zorgen dat je de leerling op het goede spoor zet zodat hij zelf actief blijft.   Tijdens het stellen van vragen is het van belang dat je de leerling voldoende ruimte geeft om te antwoorden en dat je niet zelf in je vraag al het antwoord geeft. Voor mij zelf is dit een belangrijk leerpunt m.b.t. lesgeven.  Ik heb n.l. sterk de neiging om na het stellen van een vraag zelf ook het antwoord te geven of op zijn minst zoveel aanwijzingen te geven dat ik de leerling  het antwoord al in de mond leg. Het voorbeeld dat werd getoond tijdens het webcollege was voor mij dan ook erg aansprekend. De wortels van Scaffolding liggen in het Constructivisme. Het geeft handvatten om de zone van naaste ontwikkeling van de leerling te bereiken. De zone van naaste ontwikkeling wordt gezien als : “De afstand tussen wat een leerling zelfstandig kan tot wat een leerling kan met behulp van een docent”. Omdat ik zowel bij mijn ontwerp uitga van “deze zone van naaste ontwikkeling” wil ik Scaffolding zeker meenemen in mijn ontwerp. De drie voornaamste kenmerken van scaffolding zijn: contingentie, fading en overdracht van verantwoordelijkheid.
5. Contingentie is één van de belangrijkste kenmerken. Het is een hulpmiddel om de zone van naaste ontwikkeling te bereiken. Je start vanuit het punt waar het kind zich bevindt en je helpt het kind een stap verder te gaan. Om het cyclische proces te ondersteunen is er het model van Contingent Lesgeven.






Daarnaast worden er per stap strategieën beschreven. Deze zal ik voor mijn ontwerp dan moeten vertalen naar vragen die voor kleuters begrijpelijk zijn.
6. Fading en overdracht zijn de andere twee kenmerken van Scaffolding. Als je stap 4 hebt genomen doe je als het ware een stap terug. Je verdwijnt van het toneel en het kind neemt zelf de verantwoordelijkheid weer over. Als ik bijvoorbeeld een kleuter heb begeleid in het resultatief tellen tot 5, trek ik me terug en het kind zal zelf in zijn spel doorgaan met het resultatief tellen, niet alleen tot 5 maar tot aan zijn favoriete getal.

Om bovenstaand verhaal compact te maken heb ik het in onderstaande mindmap visueel samengevat.



1 opmerking:

Hennie Gordebeke zei

Filmpje in dit bericht doet het niet. Ik weet eerlijk gezegd ook niet hoe het in het bericht terecht is gekomen. Ik heb geprobeerd het te verwijderen maar het lukt niet. Wie kan mij vertellen hoe ik dit filmpje weer kan verwijderen?

Alvast bedankt.
Hennie